Wat blijft er van de Wereldtentoonstelling van 1910 over? Een gebouw, een hoop foto’s, plattegronden, heel wat schriftelijke en visuele getuigenissen die ons zouden kunnen doen geloven dat dit wereldgebeuren helemaal geen aandacht aan de geluidsaspecten had geschonken. Niets is minder waar! Net zoals de stomme film toentertijd in het centrum van de stad bloeide, was de muziek alom aanwezig.
Een tiental kiosken, enkele concertzalen, een vast orkest en zoveel verschillende orkesten als dat van het dwergendorp, dat van een Senegalees dorp, of van de brouwerij Zillerthal ; zonder rekening te houden met de tijdelijke muziekensembles, lieten aan de 13 miljoen bezoekers van de tentoonstelling een repertoire horen dat noch door het niveau van de musici, noch door de kwaliteit van de gespeelde werken als “lichte muziek” bestempeld kan worden. Tijdens de tentoonstelling vinden in folkloristische reconstructies van oude Brusselse stadswijken – met andere woorden Brussel-Kermis – zeer populaire muziekmanifestaties waar de mensen zich goed vermaken op de melodieën van de Danse marollienne van Michel Heirwegh en dansen rond de dorpsfanfare van F. De Bel. Op de wereldtentoonstelling kan men ook accordeonisten horen en andere ambulante artiesten met hun draaiorgel waarop echte apen rondspringen…
Het repertoire van de tentoonstelling van 1910 bleef niet tot de Belgische hoofdstad beperkt. De Zwanzinette, van Louis Frémaux, kende in Duitsland eveneens een buitengewoon succes. Franz Lehár, de beroemde Hongaars-Oostenrijkse componist ontdekte, toen hij in 1910 in Brussel was, deze dans, die naar de typisch Brusselse geest van feestvierder – “de zwanze” – verwijst. In 1911 schreef hij een naturalistische operette Eva, waarvan de actie zich afspeelt in de wereld van de kleine Brusselse arbeider. De belangrijkste aria van deze operette is een Weense « zwanzinette » die veel Duitse orkesten in hun repertoire zullen opnemen.
Informatie en aankoop op Musique en Wallonie.